Malloot in het kwadraat

Krekels….hoor ik krekels? Kan toch niet, het is nog donker. Nee het is de deur die krakend open gaat. “Fred, het is half vijf”, fluistert Bert. Hij staat met een brede glimlach in de deuropening van onze slaapkamer in Carpentras. Bert en Bianca hebben daar een vakantiehuisje gehuurd zowat aan de voet van de Mont Ventoux. “ Kom er aan”, fluister ik terug, geef Petra een zoen en stap uit bed. Brrr…wat vroeg.

 

Het nieuwste Ventoux avontuur begon in 2014. Bert is vijftig geworden en heeft grootse plannen. “ Ik wil op mijn 50e de 50e Amstel Gold Race 250 km fietsen” zei hij in het najaar. “Dan ga ik toch met je mee….” riep ik in een onbewaakt ogenblik. En dus fietsten we samen een prachtige tocht. In de napraat heeft Bert een nieuw plan: Cinglé du Mont Ventoux en ja hoor voordat mijn hersenen de haalbaarheid hebben getoetst dringt het hart voor en laat uit mijn mond wederom ontsnappen….”..dan ga ik toch met je mee…”

 

En daar zit je dan om kwart voor vijf, in Capentras pannenkoeken weg te werken. Koolhydraten zuigen voor dat mallotige idee de Mont Ventoux drie keer op één dag te beklimmen. Maar wie A zegt… Nu zeggen wij niet veel meer, gemotiveerd maar ook gespannen en nerveus. Bert heeft in de afgelopen maanden goed getraind en in de afgelopen twee weken al meerdere malen de berg bedwongen. Hij kent nu alle beklimmingen en weet wat hem te wachten staat, denkt hij. Ik weet wel beter en ben juist daarom juist zo gespannen. Na 2006 en 2014 zal dit mijn derde keer zijn dat ik me Cinglé du Mont Ventoux mag noemen, als ik het tenminste haal, want ik heb veel te weinig getraind. Ja, natuurlijk heb ik al de Amstel Gold Race gereden, de Winterelfstedentocht op 8 februari was ver over de 200 km en tijdens de sponsortocht voor Ride4Kids ging het tellertje nog een keer over de 250 km heen. Maar daar bouw je niets mee op als je ernaast niet traint.  En dat is er schromelijk bij ingeschoten dit jaar.

 

In mijn hoofd spookt het “als dit, als dat, als zus, als zo”. Met Petra en Bianca gisteren al afgesproken dat zij rond twaalf uur bij Chalet Reinard zijn.  En voor alle zekerheid heb ik de fietsendrager al in de auto gelegd. Want als…., nee daar wil ik niet aan denken. “We moeten gaan” zegt Bert en ik schrik op uit mijn overpeinzingen…we moeten gaan….

 

Kwart voor zes, parkeerplaats Bedoin. De fietsen worden in gereedheid gebracht. Een banaantje wordt vakkundig achter de kiezen gepropt en weggespoeld met wat koud water. Kippenvel op mijn benen, maar het is niet koud. Nu al is het bijna 20 graden, wat moet dat vanmiddag wel niet worden. Bert en ik kijken naar boven. “Daar….daar is de top, drie keer Bert….we gaan er voor”.  Mijn Willier en de Cannondale van Bert worden in gang gezet. Zwijgend rijden we door Bedion naar de start van de 1e beklimming. Het is stil in het dorp, wat wil je het is vroeg … erg vroeg.

 

“Beng” galmt het door Bedoin. De stempelautomaat van de plaatselijke VVV slaat datum en tijd op onze controlekaart. Boven op de berg, in Malaucene en Sault moeten we ook een stempel halen om het “bewijs” van de tocht te leveren. Als, ja als we het halen, dan sturen we de kaart op en worden we bijgeschreven in het register van de Cinglés du Mont Ventoux, vrij vertaald de malloten van de Berg Ventoux. En nog een keer “Beng”. De “klik” van onze selfie bij het bord is een stuk bescheidener en tevens het startschot van de onderneming. We zijn op pad!

 

Zachtjes rollen de eerste zweetdruppels al naar beneden. Ze druppen op mijn benen, die langzamerhand op spanning komen. De eerste vijf kilometer zitten er bijna op. Bert rijdt voor me. We hebben afgesproken ieder zijn eigen tempo te rijden en dus rijdt Bert langzamerhand uit beeld. Een prachtige soepele tred, hoofd tussen de schouders. In het bos zie ik hem af en toe in de verte voor me kleiner worden. Ik heb de metertjes van de Garmin uitgezet. Ik wil niet weten hoeveel procent het is, dat voel ik wel. Ik wil niet weten hoe ver het nog is, dat zie ik wel, langs de weg staan die mooie wit gele paaltjes. En ik wil niet weten hoe snel ik fiets….ehhh hoe langzaam, dat weet ik wel……

 

Tien kilometer, hier moet ik opletten. Links kijken en je ziet door het bos heen de top van de Ventoux liggen. Het gaat niet eens slecht, ik kan vrij ontspannen fietsen. Geen haast de dag is nog lang. De top verdwijnt uit beeld en ik duik het bos weer in. Zag ik daar een glimp van Bert?  Ik mijmer over al die keren dat ik de berg al bedwongen heb. Soms snel – voor mijn doen dan – soms tergend langzaam. Meestal vanaf deze kant, die vanaf Bedion. En vaak samen. De namen schieten door mijn hoofd. Die eerste keer met Anthony in 2005 al weer tien jaar geleden. En daarna bijna ieder jaar wel een keer. Met zoon Peter, Henry, Willem, Johan, Richard, Margriet, Arjan, JeePee, Ward, vorig jaar met Petra, Anita, René en in 2010 bijna met Douwe. Toen konden we de berg door een groot evenement niet op.  Dan doemt Chalet Reinard op en staat Bert op me te wachten. Samen fietsen we verder, nog zes kilometer tot de top.

 

Maar eerst het monument van Tony Simpson. Hier viel hij neer en stierf ter plekke. Amfetaminen, drank en een loodzware etappe in de Tour de France werden hem fataal. Het monument is een pleisterplaats voor vele wielrenners. Er wordt een bidon of ander voorwerp achtergelaten. Soms zomaar, maar vaak als eerbetoon aan een overleden vriend of familielid. Ooit legde ik hier voor mijn vriend Jans een bidon met tekening van zijn kleindochter neer. En dus gaan ook nu mijn gedachten even uit naar hem, maar vooral ook aan Fré die nu dezelfde strijd levert, en hoe! Wat een vechtlust. Ook vandaag heb ik een kleine missie. Make a Memory, de stichting die ik een warm hart toedraag, fietst hier ook ieder jaar. Via hen heb ik Simon leren kennen en het was gisteren precies twee jaar geleden dat het hartje van zijn kleine Britt* stopte. Morgen zou ze jarig zijn. Mijn verjaardagskadootje is een lief potloodje. Haar naam erop geschreven, bij het monument gelegd en het geheel vereeuwigd. De foto naar Simon. Een klein gebaar, maar het voelt fijn. Het geeft me energie weer door te gaan en dat moet, want het is nog ver!

 

Even over acht zijn we voor de eerste keer boven. Bert en ik kijken elkaar voldaan aan. “Zo, dat was één, nog maar 110 kilometer te gaan” grappen we. Het souvenirwinkeltje is nog dicht en de stempelautomaat dat er hangt heeft het begeven. Cinglé worden is populair geworden. “Dan maar na de volgende beklimming, we gaan door Bert” zeg ik. Voor de zekerheid maken we nog maar een foto. We stappen weer op en gaan naar beneden. Hard…heel hard. Och wat is dat een heerlijk gevoel. Vlak voor me zie ik een eekhoorn verschrikt oversteken. Ze had op dit tijdstip nog geen idiote racemonsters verwacht. Even lijkt ze op te kijken om een praatje te maken, maar we hebben geen tijd. We moeten door, alsmaar door!

 

In Malaucene klettert het koude water uit de bron. Onze bidons worden bijgevuld. “We zitten mooi op schema”, zegt Bert terwijl de jongedame van de plaatselijke fietsenboer een stempel op onze kaart drukt. Tijd om even rond te neuzen hebben we niet. Het is negen uur ’s ochtends en inmiddels zo’n 25 graden. “Als het zo doorgaat zijn we voor twaalf uur weer boven”. Ja, als….

 

Daar staat hij dan. Fier, gespierd en gebruind door de Franse zon. Nog even die bocht door, daar waar de weg ineens weer wat steiler wordt. Nog ruim tien kilometer naar de top. Daar…ja, daar…de man met de hamer. Ik maak een slingerbeweging om hem uit te wijken. Hij smijt zijn hamer weg en begint achter me aan te rennen. Ik probeer weg te fietsen, maar hij hangt aan mijn zadel. Bah, wat gaat dat zwaar en oei…langzaam. Ok, tot nu toe ging het verbazingwekkend goed. Maar nu is het over, nu is het zwoegen, nu is het vechten, nu gaat het langzaam…ai…erg langzaam. Maar hij krijgt me niet, echt niet! Ik schud hem van me af en ga door. Want Bert is vast al boven of zoiets.

 

Gelukkig even “vlak”. Mont Serin het ski-station vijf kilometer onder de top biedt me de mogelijkheid te kijken hoe laat het is. Elf uur. “Dan moet ik het kunnen halen voor twaalf uur”, praat ik mezelf moed in. Ik stuur Bert, Petra en Bianca een smsje zodat ze zich geen zorgen hoeven maken en fiets verder. Nu de kilometers aftellen. Nog 5, nog 4, nog 3, nog 2, kijk daar…daar is de top weer. In de beklimming vanaf Malaucene zie je de top pas op het laatst. Nog een paar flinke bochten, lachen als een boer die kiespijn heeft naar de fotograaf die zich aan de flanken van de berg heeft genesteld. Nog één kilometer, vijfhonderd meter…. nog een fotograaf! Buik intrekken, twee vingers omhoog. “Cinglé?” roept de fotograaf. “Qui”, zucht ik. “Deuxième?” vraagt hij. Deux is twee, tweede keer bedoelt hij vast. “Qui”, roep ik quasi nonchalant. “Bon courage”, roept hij me na terwijl hij zich op de volgende fietser richt. Nog honderd meter, daar staat Bert.

 

“Had jij het ook zo zwaar, zo’n tien kilometer voor de top?” Gelukkig, Bert heeft hem ook gezien, die man met de hamer. “Sta je hier al lang”, vraag ik hem. “Twintig minuutjes maar”. Twintig minuutjes maar…daar moet je in de Tour de France mee aankomen. Inmiddels is het souvenirwinkeltje open en worstelen wij ons door de toeristen, kaarten en stellingen prullaria heen om onze stempel te bemachtigen. Weer buiten constateren we dat de temperatuur boven op de berg hetzelfde is als vanochtend beneden. “We hebben genoeg tijd om het te halen Bert” zeg ik mezelf eigenlijk weer moed insprekend. Dat hij het gaat halen staat als een paal boven water. Zelf ben ik er nog steeds niet zeker van. In de laatste kilometer werd ik al wat emotioneel. Heb ik vaker als het lichaam leeg raakt, maar nu moet ik nog een keer. Eerst maar afdalen naar Chalet Reinard waar Petra en Bianca op ons wachten.

 

“Gaat het lieverd?” Petra kijkt me onderzoekend aan. Wil me best een zoen geven, maar het zweet guts langs mijn gezicht. Voorzichtig tuit ze haar lippen en druk ze zachtjes tegen me aan. Met de rug van haar hand veegt ze haar mond weer schoon en schud haar hoofd. “Malloot”. Nee, nog niet, nog een keer en dan…dan ben ik malloot. Toch? Bert is intussen de bidons aan het vullen, eet een banaan, een Snicker en een stroopwafel. Lachend bekijkt hij het tafereel dat zich voor hem afspeelt. “Opgeven is zeker geen optie” vraagt Petra terwijl ik met mijn hoofd tussen de knieën op een bankje uitpuf. Opgeven? Oh ja, daarom had ik de fietsendrager in de auto gelegd. “Ben je gek?” wuif ik alle opties – anders dan nog een keer naar Sault op en neer – weg. “We gaan”.

 

In de afdaling naar Sault suist de wind verkoelend om onze oren. Dat is ook wel nodig, want de temperatuur blijft maar stijgen. Drinken, drinken, drinken!! Bert stuurt soepel de bocht in en ik volg. De snelheid neemt toe, dat betekent steiler en dus straks zwaarder omhoog. Dan strekt zich voor ons de prachtige omgeving van Sault uit. Lavendelvelden staan nog volop in bloei en trekken mooi paarse strepen in het landschap. Even denken we niet aan de pijn in onze benen en genieten we van de omgeving. Sault dient zich al snel aan.

 

“Avez vous une tampon?” vraag ik aan de dame in het café. Onder uit de bar wordt een stempel tevoorschijn getoverd en met twee ferme klappen wordt ook de plek voor Sault bevlekt met een printje inkt van de plaatselijke auberge. Bij het Office du Tourisme vult Bert zijn bidons aan terwijl ik vol ontzag richting Mont Ventoux kijk. “Ben je er klaar voor?” vraagt Bert. “Nahhh…. ’t mot maar”, glimlach ik terug terwijl  ik mijn inmiddels stijve benen en zere kont weer op de fiets positioneer.

 

 

Het stipje wordt weer steeds kleiner. Bert fietst weer langzamerhand uit beeld. Man wat is hij sterk vandaag! Ik zie hem verdwijnen in de fata morgana die zich door de verzengende hitte boven de weg aftekent. Inmiddels is het 37 graden en dus kan ik mijn warmte niet meer kwijt. Spijt van de vele extra kilo’s (wijn, bier, lekker eten) die ik mee omhoog moet slepen heb ik niet, maar helpen doet het zeker niet. Tegenover een kerkje staat een afdakje met een waterput. Dat weet ik nog. Maar toeristen blijken de put te hebben aangezien voor urinoir en dus heeft de plaatselijke bevolking de bron afgesloten. Dan maar achter het afdakje plassen en even in de schaduw uitpuffen. Dit is de eerste keer dat ik noodgedwongen even moet stoppen en van de fiets af moet om uit te rusten. Ik ben bang dat het niet de laatste keer is. De stoute schoenen worden weer aangetrokken en mijn geliefde fiets en ik zetten koers naar de top.

 

“L’eau froid?” vraag is in mijn beste frans aan de vriendelijke man van de camper. Verhit en vertwijfeld klamp ik mensen in een Franse camper aan. Door het raampje van haar keukentje kijkt de vrouw me meewarig aan. “Avez vous l’eau?” probeer ik nog een keer. Vanuit alle hoeken van de camper wordt zo koud mogelijk water tevoorschijn gehaald. Ik mag mijn bidons vullen en krijg een natte handdoek voor mijn rood aangelopen hoofd. Heerlijk! “Merci, merci beaucoupe” breng ik gelukzalig uit. Als ik weer op de fiets zit nog even dat lekkere windje over mijn natte hoofd. Maar al snel daarna weer warm.

 

Chalet Reinard!!! Eindelijk. Daar op het terras zitten ze. Bert, Petra en Bianca. Hoe lang zou hij er al zijn. Petra heeft de camera in de aanslag. “Shit” denk ik en richt me nog een keer op en probeer een grijns op mijn gezicht te toveren. Bij het terras staan hekken en van grote rond houten palen. Ik laat me er met fiets en al tegen aanvallen en blijf even roerloos hangen. “Heb je het zwaar?” hoor ik vaag. Even zitten, even liggen, even niks, geen woord…ja, ik heb het zwaar. Nog nooit was ik zo kapot en ik moet nog zes kilometer!

 

“Heb nog op je gewacht in de bocht na het kerkje” zegt Bert lachend. “Jij bent daar zeker even afgestapt?” Ja daar, en bij die camper en  bij die vier andere mannen met hamers. Bert oogt nog fris, “schijn bedriegt” zegt hij geruststellend. Ik moet nu aan verwachtingsmanagement gaan doen, die laatste zes kilometer zullen ook niet in één ruk gaan lukken. “Schrik niet als ik onderweg nog een paar keer afstap” waarschuw ik alvast terwijl Bert en ik voor de laatste keer de rug rechten voor de grand finale. Nog één keer aftellen, nog één keer zes kilometer klimmen en dan mogen we weer afdalen naar Bedion.

 

“Nog drie kilometer, na de bocht even afstappen. Nee!! Daar staan Petra en Bianca weer, ik moet door! Lachen voor de foto, ach wat, fietsen … gewoon fietsen Fred.” Allerlei stemmetjes in mijn hoofd vechten om het hoogste woord. Stoere Fred wil alleen maar fietsen, terwijl emo Fred wel wil janken, en zwakke Fred wil omdraaien. “Koppen dicht!” Gelukkig de dames zijn uit beeld, toch maar even stoppen en weer door. Nog twee kilometer, verderop het monument van Tony Simpson. “Als ik dat haal”. Ook Tony heeft een hamer en dus stap ik nog één keer af. “Nog één keer en daarna niet weer”, sist stoere Fred in mijn kop.

 

Kramp! Ook dat nog, souplesse Fred, souplesse nog 700 meter. Staat daar Bert? Jazeker, hij wacht me op. “Nog 500 meter Fred, je kunt het”. De bemoedigende woorden van Bert geven me weer een beetje kracht en ik zet nog één keer aan. Van 4 km/u gaat het nu ineens naar 6 km/u….top! “Binnenbocht of buitenbocht?”, Bert kijkt me vragend aan, en terwijl in mijn hoofd stoere Fred alle anderen knock out slaat neem ik – de steile – binnenbocht. “Go Fred Go!” Nog 50 meter, nog 40, nog 30….. ik weet het niet meer. Ik ben binnen! In mijn hoofd zakt stoere Fred uitgeput in elkaar en komt emo Fred tot leven. Janken, ik wil niet janken, ik moet wel janken, ach wat…..ik ben leeg. Go with the flow.

 

Mon(t) Ventoux. Vier uur in de middag. Blije gezichten. “We hebben het gehaald!!” Bert is nu ook Cinglé du Mont Ventoux en ik ben malloot in het kwadraat. Niet dat je daarvoor die berg zo vaak op een neer hoeft te gaan om het te bewijzen, zegt Petra altijd. Bianca tovert een fles champagne tevoorschijn. “Pang” galmt het over de flanken van de berg als de kurk met kracht de fles verlaat. De gebruikelijke foto’s worden geschoten. Dan nog een even terug naar Make a Memory die in september de berg zullen beklimmen. Petra en ik hebben weer een mooie vlag voor ze laten maken waarop de ouders de namen van hun overleden kinderen kun schrijven. De vlag wordt onthuld en later deze vakantie aan Ed en Rian van de stichting overhandigd.

 

“JEEEHAAAAHHHH” Bert en ik storten ons nog één keer naar beneden. Het toetje op dit avontuur. Met ruim 70 km/u suizen we naar beneden. Ach ging het omhoog ook maar zo mooi. Vanochtend vroeg, heel vroeg, kropen we hier naar boven , maar nu slingert de weg zich als en racebaan voor ons uit. Weer tranen in de ogen, nu van de wind. Het bos uit, nog vijf kilometer tot Bedion. De ruggen worden gerecht, twee vuisten tegen elkaar aan. “Box Bert”, “Box Fred”, “We did dit!” In de verte hoor ik krekels, wat een mooi geluid.

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 2
  • #1

    Bé Schmaal (woensdag, 05 augustus 2015 22:47)

    Nou Fred, boeiend geschreven en zeer herkenbaar, waarbij ik moet aantekenen dat ik al blij was/ben met één keer beklimmen.
    Met veel plezier gelezen.
    Wat wordt de volgende expeditie?

  • #2

    Gerard Tiben (zaterdag, 05 augustus 2017 21:15)

    Het lijkt mijn eigen verhaal wel. Schitterend verwoord, Fred!